Geografische plaatsbepaling
Een kaart is een plat vlak. Als je wilt uitleggen waar een plaats op de kaart ligt, kun je bijvoorbeeld vanuit de linker benedenhoek werken: ga eerst 5 centimeter naar rechts en dan 3,2 centimeter naar boven. De aarde is een bol. Als je dan wilt uitleggen waar een plaats ligt, kun je niet zoals op een kaart te werk gaan. Dan moet je eerst afspreken waar vandaan op de bol je gaat werken. We hebben afgesproken dat we de aarde verdelen in een westelijke en een oostelijke helft. De grens van die twee helften is de 0-meridiaan die over Greenwich bij Londen loopt. Daarnaast verdelen we de aarde ook in een noordelijke en een zuidelijke helft. De grens daartussen in natuurlijk de evenaar.
Je kunt nu elke plaats op aarde vinden door te vertellen hoe ver iemand vanaf de evenaar naar het noorden of zuiden moet en hoe ver iemand vanaf de 0-meridiaan naar het oosten of westen moet.
Als je in de atlas kijkt op bladzijde GB 190-191 (GB 172–173), zie je bovenaan en onderaan de kaart de graden ooster- en westerlengte en links en rechts van de kaart de graden noorder- en zuiderbreedte. Elke plaats op aarde heeft dus een ligging op noorder- of zuiderbreedte en ooster- of westerlengte. Bijvoorbeeld Tokyo in Japan ligt op ongeveer 35 graden noorderbreedte en 140 graden oosterlengte.
Uitleg rekenen met lengte en breedtegraden (les/leerstof klas 3)
Het is van belang dat je precies kunt vaststellen waar een plaats ligt op de wereldkaart (absolute locatie). Hiervoor gebruiken we meridianen (N-Z) en parallellen (O-W). Het is de gewoonte om de afstanden tot de x-as (evenaar) en de y-as (nulmeridiaan) niet in kilometers uit te drukken maar in graden, onderverdeeld in minuten en seconden.
1º = 60’ ofwel 1 graad is 60 minuten.
1’ = 60’’ ofwel 1 minuut is 60 seconden.
Je bepaalt eerst of een plaats ten noorden of ten zuiden van de evenaar ligt. We nomen dat noorderbreedte (NB) of zuiderbreedte (ZB). Daarna bepaal je of de plaats ten oosten of ten westen van de nulmeridiaan ligt. We noemen dat oosterlengte (OL) of westerlengte (WL).
Meestal zal de plaatsbepaling nauwkeurig moeten gebeuren. Omdat je niet van elke plaats direct kunt aflezen op hoeveel graden en minuten deze ligt, moet je dit door meten te weten komen. Je meet daarom met een liniaal nauwkeurig de afstand tussen de twee parallellen en de twee meridianen waarbinnen de gevraagde plaats ligt.
Voorbeeld: Kaart 98 F3: Dijon (GB 52e editie kaart 88 F3)
Werkwijze:
Dijon ligt tussen 4º en 6º OL (dit is 50 mm) Meet daarna de afstand tussen 4º en Dijon (= 27 mm). De afstand tussen beide meridianen is 2º ofwel 120’ (= minuten). Dijon ligt op 27/50 deel van die totale afstand, dat wil zeggen op 27/50 x 120’ = 64,8’ = 1º5’.
Dijon ligt dus op 4º + 1º5’ = 5º5’ OL
Doe hetzelfde voor de breedte.
Nu heb je van een gegeven plaats de absolute locatie opgezocht. Het omgekeerde moet je ook kunnen. Je krijgt nu de positie en aan jou wordt gevraagd welke plaats zich daar bevindt. Bijvoorbeeld: Welke plaats ligt op 40º NB en 113º15’ OL.
Werkwijze:
1. Je begint met op de wereldkaart GB 190-191 (GB 52e editie 170-171) vast te stellen waar dit ongeveer op aarde is. In dit geval blijkt het China te zijn.
2. Vervolgens zoek je op het schutblad achter in de atlas op, welke kaarten van China ter beschikking zijn: GB 130-131 (GB 52e editie GB 118-119). Let op alleen op de meest gedetailleerde kaart van het gebied kun je precies vaststellen welke plaats het is!
3. Rond de 40º NB liggen Datong en Beijing. Welk van de twee is het? De afstand tussen 110º en 120º is 43 mm. De gevraagde plaats ligt op 3º15’ (op ongeveer 1/3 van de afstand tussen deze meridianen). Datong ligt 14 mm voorbij 110º, dat wil zeggen 14/43 x 600’ (10º = 600 minuten) = 195’ = 3º15’. De gevraagde plaats is dus Datong.