00 Inleiding Economisch - financiële aspecten

Onder dit deel van het arrangement wordt de gehele economisch - financiële situatie behandeld bestaande uit saldo, niet-toegerekende kosten en financiering. Dit moet resulteren in een verslag (analyse + adviezen) van een praktijkbedrijf zoals dat beschreven wordt in de handleiding voor "Eindopdracht deel 1 Animal business".

Om een betere analyse van een bedrijf te kunnen maken en daarmee betere adviezen te kunnen geven, wordt in beperkte mate aandacht besteed aan o.a.
- Doelstellingen (komt uitgebreider bij Entrepreneur aan bod in de 4e klas)
- Risico-inventarisatie en ARBO-check
- Onderhoud en renovatie (Maatlat Duurzame Veehouderij)
- Belastingen
- Mineralenbeleid op het bedrijf

Uiteraard dient het geheel gekoppeld te worden aan de technische aspecten. Hiervoor dient met name vanuit 'Beg ru' en 'Beg va' de tabbladen saldo, werktuigenlijst, niet-toegerekende kosten en kostprijs gebruikt te worden.

In de verschillende hoofdstukken zal voor de theorie steeds verwezen worden naar de bestanden in hun geheel
- "Managen veehouderij SWOT = sterktezwakteanalyse" en
- "Reader financiering"

 

 

Verschillen tussen fiscale en bedrijfseconomische boekhouding

Voor het maken van een begroting zijn de gegevens van een bedrijf het uitgangspunt. Veel van deze gegevens komen uit een fiscaal jaarverslag waaraan fiscale regels ten grondslag liggen.

De opdracht is echter dat er een bedrijfseconomische begroting van het bedrijf wordt gemaakt en daarvoor dien je te weten wat de belangrijkste verschillen zijn tussen een fiscale bedrijfsbegroting en een economische bedrijfsbegroting. Deze staan in het kader hieronder.

 

 

Verschillen tussen fiscale en bedrijfseconomische boekhouding

Naast de fiscale boekhouding bestaat er een bedrijfs­economische boekhouding. Vanuit de fiscale boekhou­ding wordt de fiscale bedrijfs­winst uitgerekend.

Deze fiscale winst is het uitgangspunt om vervol­gens weer uit te rekenen hoe hoog het bedrag wordt aan inkomstenbelasting en premie volksverzekerin­gen.

De hoogte van de fiscale winst geeft echter hele­maal niet aan of er voldoende belo­ning is voor alle ingezette arbeid en al het geïnvesteerde vermogen.

Het geeft ook helemaal niet aan of er mogelijk nog een beloning is voor het onderne­merschap, dus voor het lopen van risico en het steeds weer moeten ne­men van be­slissingen.

Om te kunnen beoordelen of de hierboven genoemde activiteiten voldoende worden beloond, wordt de bedrijfseconomische boekhouding gebruikt. Ook de naam analyse boekhouding wordt hiervoor wel gebruikt.

Enkele grote verschillen tussen de fiscale en de bedrijfseconomische boekhouding zitten in:
 a         de kosten van aangewende arbeid in het bedrijf
 b         de kosten van aangewende kapitaal in het bedrijf
 c         de kosten van de jaarlijkse afschrijvingen

ad a Arbeid
Fiscaal wordt er alleen werkelijk betaalde arbeid (werknemer, betaalde arbeid gezinsleden) als kosten gerekend, be­drijfseconomisch wordt álle aange­wende arbeid als kosten gezien, dit wordt dan berekende arbeid genoemd. Deze arbeid wordt berekend per v.a.k. (volwaardige arbeidskracht). Ze kan verricht zijn door de onder­nemer zelf, gezinsleden en derden. Let er wel op, dat een gedeelte van de berekende arbeidskosten wel de­gelijk uit betaalde arbeid kan be­staan.
Voor de waardering wordt uitgegaan van de bijbehorende CAO-lonen.

Ad b Kapitaal
Ook hier kennen we als fiscale kosten alleen díe rentekosten, die werkelijk betaald zijn. Bedrijfseconomisch wordt het gehele geïnve­steerde vermogen op rentekosten gezet. Het wordt dus beke­ken alsof alles met vreemd vermogen is gefi­nancierd. Deze kosten heten daarom berekende rentekosten. Ook hier kun je vaststellen dat meestal een ge­deelte van deze berekende rentekos­ten uit betaalde rente (vree­md ver­mogen) en berekende rente (eigen vermogen) bestaat.

Ad c Afschrijvingen
Er bestaan verschillende fisca­le afschrijvingsmethoden, onder andere kun je afschrijven mid­dels een bepaald percentage van de balans­waarde of op een be­paald percentage van de aan­schaf­waarde. In ieder geval is het uitgangspunt de (histori­sche) aan­schafwaarde en dat kan al heel wat jaren geleden zijn. Bedrijfs­economisch wordt er vanuit gegaan dat we vooruit kijken en dat het bedrijf door moet kunnen gaan (continueren). Er wordt zoveel mogelijk ge­tracht rekening te houden met te verwachten kosten. Daarom nemen we als uitgangspunt geen aanschafwaarde, maar vervan­gingswaarde. Dit is dus de waarde die je nu moet rekenen om het productiemiddel aan te schaffen. Een vervangingswaarde kan zowel een nieuwe als een tweedehandse aankoop zijn. In KWIN vind je uitvoerige voor­beelden van vervangingswaarden op allerlei gebied.