2. Met huid en slurf

2.1

Bedenk zelf een mop over een olifant en een ander dier.

 

2.2

Wat betekent "hij heeft een olifantenhuid".

 

2.3

Dikhuid is een bijnaam voor een olifant. Waarom? Schrijf zo veel mogelijk eigenschappen op over de huid van een olifant en combineer de eigenschappen met de uitdrukking dikhuid.


2.4

Je hebt de Afrikaanse olifant en de Aziatische olifant. Zoek van beide minimaal 6 overeenkomsten en 6 verschillen op.

 

2.5

Probeer te bedenken waarom deze olifanten zo van elkaar verschillen. Wat heeft er voor gezorgd dat ze zo geworden zijn terwijl het wel allemaal olifanten zijn?

 

2.6

Als de Afrikaanse en de Aziatische olifant zo verschillen van elkaar vanwege de reden(en) die je bedacht hebt bij 2.5, hoe zou dan een Nederlandse olifant eruit zien door de reden(en) die je bedacht hebt bij 2.5? Schrijf minimaal 6 eigenschappen op van de door jouw bedachte Nederlandse olifant.


KEUZE OPDRACHTEN


2.7

Maak 3 schilderijen waarin je de 3 verschillende soorten olifanten uit opdracht 2.4 en 2.6 laat zien. Schilder ze in een situatie waarin je laat zien waarvoor ze hun slurf gebruiken én in de omgeving waar ze vandaan komen.


2.8

Maak een muurkrant waarin je alle opdrachten, dus 2.1 tot en met 2.7, verwerkt. Gebruik hiervoor eventueel de Handige Hulp: Een muurkrant maken.