6. Terugblik

Veel mensen leefden in de Middeleeuwen van de landbouw. Er waren toen natuurlijk nog geen tractoren en andere machines om het land mee te bewerken. Alles werd met de hand en eenvoudig gereedschap gedaan. Maar in de loop van de tijd werden er steeds betere manieren gevonden om het land te bewerken.

Door deze verbeteringen werd het werk van de boeren minder zwaar. Maar nog belangrijker was, dat de oogsten veel groter werden. Zelfs zo groot dat er voedsel overbleef. Handelaren kochten het voedsel dat overbleef op van de boeren. Op de markten verkochten ze dit weer.

Omdat de handelaren geen tijd hadden om zelf hun kleren te maken en voor andere dingen die ze wilden verkopen te zorgen, gingen anderen dat voor hen doen. Die verdienden daar weer mee. Dat waren de ambachtslieden: kleermakers, meubelmakers, timmermannen, mandenmaker, wagenmakers, smeden, zadelmakers, en schoenmakers. Ook werd er gehandeld met het buitenland.

Het dagelijks leven speelde zich op straat af, op het marktplein, in de winkelstraten en in de werkplaatsen. De mensen woonden en werkten dicht op elkaar.

Op de straten lagen nog geen stenen. Als het hard regende veranderden ze in modderpoelen. Varkens, kippen en honden liepen er vrij rond.  Aan het schoonmaken van straten dachten de mensen niet. De dieren konden dus tussen het vuil dat de mensen op straat gooiden genoeg voedsel vinden.

Een waterleiding en riool bestond niet in de Middeleeuwen. Het drinkwater haalden de mensen uit putten. Deze putten waren besmet door het vuil van de straten.

De hygiëne was verschrikkelijk. In de Middeleeuwen maakten de mensen zich er niet zo druk om. De mensen maakten zich niet zo druk over vuil dat er was en vieze luchtjes die daar hingen. De W.C. was een soort gat waar je op moest gaan zitten. Dit gat kwam uit op de gracht of een beerput (dit is een put waarin alle menselijke uitwerpselen opgevangen werden.)

Door al deze omstandigheden was het wonen in een stad niet gezond. Er braken vaak gevaarlijke ziekten uit. Ook aten de mensen niet gezond en hadden ze geen verwarming. Het was er dus altijd koud. Zo werden de mensen nog sneller ziek.

Een hele bekende en ernstige ziekte was ‘de pest’. Andere ziektes die vaak voorkwamen zijn ‘cholera’ en ‘scheurbuik’. 

Wanneer de mensen aan de pest leden kregen ze hoge koorts, bulten op hun lichaam en ze kregen uitslag. Het waren gekleurde vlekken.

De pest was een zeer besmettelijke ziekte! Meestal was het zo dat als een moeder de ziekte had, de kinderen en familie ook snel de ziekte kregen. Maar ook huisdieren en vee werden ziek. Heel vaak gingen mensen er aan dood.
Wanneer de pest uitbrak in een huis, lieten de anderen mensen die daar woonden de zieke vaak in de steek. Dat is natuurlijk niet leuk, maar de mensen waren veel te bang om ook ziek te worden.

De mensen dachten dat de pest zich verspreidde door de lucht. Veel mensen deden dan ook dikke mantels aan en maskers voor het gezicht. Pas 500 jaar later ontdekte men dat de pest verspreid werd door vlooien en ratten! Omdat het zo vies op straat was konden de ratten daar goed leven. De ratten liepen dus in de steden rond. Dan sprongen de vlooien van de ratten op de mensen. Zo kregen de mensen de pest.

De pest komt eigenlijk uit Azië. Mensen haalden verschillende producten uit het buitenland. Via schepen is de ziekte overgekomen naar Europa.

Mensen konden in de Middeleeuwen niet zomaar even naar de dokter gaan om een middeltje tegen een ziekte te halen. Vroeger gingen ze naar de kwakzalver. Een kwakzalver was toen een soort van dokter. Door naar de urine en bloed van de zieke mensen te kijken kwam de kwakzalver erachter welke ziekte hij/zij had. Hij beweerde dan dat bepaalde middeltjes hielpen tegen ziektes. De middelen tegen de ziekte had de kwakzalver ook niet altijd. Soms wist hij niet eens welke ziekte het was. De kwakzalvers wisten er natuurlijk niks van, maar de mensen geloofden erin. Ook moesten ze de kwakzalver veel betalen.

Tegenover nu was het leven in de Middeleeuwen armoedig en zwaar.