Opdrachten §3

Rekenen met geboorte- en sterftecijfers

 

Hoe reken ik het geboortecijfer van een land uit?

Het geboortecijfer is het aantal kinderen dat per 1.000 inwoners in een gebied in één jaar wordt geboren. Als je weet hoeveel mensen er in een land wonen en hoeveel kinderen er in een jaar zijn geboren dan kun je het geboortecijfer van dat land als volgt berekenen:

 

 Geboortecijfer = aantal geboorten / aantal inwoners x 1000

 

Het geboortecijfer wordt uitgedrukt in promille. Promille betekent letterlijk ‘per duizend’.

 

Hoe reken ik het sterftecijfer van een land uit?

Het sterftecijfer is het aantal sterfgevallen per 1.000 inwoners in een gebied in één jaar. Het sterftecijfer kun je op de volgende manier berekenen:

 

Sterftecijfer =aantal sterfgevallen / aantal inwoners x 1000

 

Net als het geboortecijfer wordt het sterftecijfer uitgedrukt in promille, dus ‘per duizend’.

 

Voorbeeld:

In Nederland werden in het jaar 2008 184.634 kinderen levend geboren. Er overleden 135.136 mensen. Het aantal inwoners van Nederland bedroeg in 2008 16.405.399.

 

Het geboortecijfer van Nederland in 2008 bedroeg:

 

Geboortecijfer =184.634 / 16.405.399 x 1000 =11 geboorten per 1000 inwoners.

 

Het sterftecijfer van Nederland in 2008 was:

 

Sterftecijfer =135.136 / 16.405.399 x 1000= 8 sterfgevallen per 1000 inwoners.

 

Opdrachten:

 

Schrijf bij elke opdracht de berekening op. Vergeet niet om het geboorte- en sterftecijfer uit te drukken per duizend.

 

1. In een Nederlands dorp is het geboortecijfer 13 en er wonen 15.000 mensen.

 

A. Hoeveel kinderen worden er in dat jaar geboren?

B. In het Nederlandse dorp zijn er 235 mensen overledenen. Wat is het sterftecijfer?

C. Hoeveel mensen wonen er aan het eind van het jaar in het Nederlandse dorp.

 

2. In het land Apeldoorn wonen in een bepaald jaar 22.500 mensen. Er zijn in dat jaar 275 mensen overleden.

 

A. Hoe groot is het sterftecijfer in dat jaar?

B. In datzelfde jaar is het geboortecijfer van het land Apeldoorn 9. Hoeveel mensen zijn er geboren?  

C. Wat is de natuurlijke bevolkingsgroei van het land Apeldoorn in dit jaar?

D. Hoeveel inwoners telt het land Apeldoorn aan het eind van dit jaar?

 

3. In Spanje wonen 40.217.000 mensen in 2002. Er waren 402.250 geboorten en 362.000 sterfgevallen.

 

A. Wat is de natuurlijke bevolkingsgroei? Geef een absoluut cijfer.

B. Wat is het sterftecijfer van Spanje in dit jaar?

C. Wat is het geboortecijfer van Spanje in 2002?

 

4. IJsland telde in 2006 300.000 inwoners. Het geboortecijfer ligt in IJsland op 14, terwijl het sterftecijfer 7 bedraagt.

 

A. Bereken het aantal kinderen dat na 1 jaar was geboren in IJsland.

B. Bereken het aantal sterfgevallen dat na 1 jaar had plaatsgevonden in IJsland.

C. Bereken met hoeveel mensen de bevolking van IJsland na 1 jaar was gegroeid.

D. Bereken het aantal inwoners van IJsland in 2007.

 

5. Vul de tabel hieronder in:

 

Land

Inwoners in duizenden

Geboorte

cijfer

Baby’s

Sterfte

cijfer

Sterf

gevallen

Natuurlijke bevolkingsgroei

Vaassen

30

17

 

 

240

 

Hoenderloo

38

 

420

15

 

 

 

6. Slovenië heeft een bevolking van 2.010.347 mensen in 2006. Het kinderen dat in dit jaar geboren wordt is 18.093. Hetzelfde jaar is het sterftecijfer 10.  

 

A. Bereken het geboortecijfer van Slovenië. 

B. Hoeveel mensen zijn er in Slovenië overleden?

C. Hoe groot is het aantal inwoners aan het eind van het jaar 2006?

 

7. In 2006 was het geboortecijfer van Turkije 17. Er wonen in Turkije 70 miljoen mensen. Het aantal mensen dat overleden is in 2006 bedraagt 420.000.

 

A. Hoeveel baby’s werden er in 2006 geboren?

B. Wat is het sterftecijfer van Turkije in 2006?

 

8. In het jaar 2006 telde Duitsland 82.422.299 inwoners. Het geboortecijfer ligt in 2006 op 8, terwijl het sterftecijfer 11 bedraagt.

 

A. Hoeveel baby’s zijn er dit jaar geboren in Duitsland?

B. Reken het aantal overledenen in Duitsland uit voor het jaar 2006.

C. Wat is de natuurlijke bevolkingsgroei van Duitsland in het jaar 2006?

D. Hoeveel mensen wonen er in 2007 in Duitsland?

 

9. In 2008 was het geboortecijfer in Mali 50.  Er wonen 12 miljoen mensen.

 

A. Hoeveel baby’s werden er in 2008 geboren?

B. Het aantal sterfgevallen was 204.000. Bereken het sterftecijfer.

C. De natuurlijke bevolkingsgroei van Mali is ……………………………………..

 

10. Vul de tabel hieronder in:

 

Land

Inwoners in miljoenen

Geboorte

cijfer

Baby’s

Sterfte

cijfer

Sterf

gevallen

Inwoners eind van het jaar?

Zambia

11,5

41

 

20

 

 

Zuid-Afrika

44

18

 

22

 

 

 

11. Botswana heeft in het jaar 2006 1,6 miljoen inwoners. Het geboortecijfer van dit jaar is 23 en het sterftecijfer bedraagt 30.

 

Hoeveel mensen wonen er aan het eind van het jaar 2006 in Botswana?

 


 

Het demografische transitiemodel

 

Opdracht bij het demografisch transitiemodel:

 

1. Lees eerst de uitleg over het demografische transitiemodel.

2. Bekijk het demografisch transitiemodel (bovenstaande; groene kader) en de onderstaande uitspraken.

3. Maak een tabel met 4 kolommen. Elke kolom stelt één stage (fase) voor. Plaats de onderstaande uitspraken op de meest geschikte plaats (stage 1 t/m 4)  in het demografisch transitiemodel.

4. Verklaar waarom je alle uitspraken juist daar in de grafiek hebt geplaatst.

 

Uitspraken:

  1. Mevrouw Jansen bevalt van haar tiende kind. Het kind sterft een jaar later aan een kinderziekte.
  2. Meneer de Haan sterft op een gezegende leeftijd van 90 jaar in het ziekenhuis te Amsterdam.
  3. Acht van de tien kinderen van mevrouw Jansen worden nooit volwassen.
  4. Medische doorbraken zorgen ervoor dat kinderen minder snel overlijden in hun eerste levensjaren.
  5. Voorbehoedsmiddelen leiden er toe dat het aantal geboorten afneemt.
  6. De overheid is genoodzaakt om meer huizen te bouwen.
  7. Pieter heeft zijn opa’s en oma’s niet gekend.
  8. Grootouders zien hun kleinkinderen opgroeien
  9. Een getrouwd koppel wil eerst carrière maken voordat ze hun kinderwens willen vervullen.
  10. De bevolking van een stad is binnen 50 jaar tot maar liefst viermaal verdubbelt.
  11. Het pensioenregeling komt in het gedrang.
  12. Mensen moeten langer doorwerken om te voorkomen dat er een gat in de arbeidsmarkt ontstaat.
  13. In de steden begint men met het aanleggen van riolering.
  14. Jantje heeft als benjamin van de familie genoeg broers en zussen die voor hem willen zorgen en met hem willen spelen.
  15. Fabrieken mogen hun afvalstoffen niet meer in de rivier lozen omdat het het drinkwater voor de omliggende dorpen en steden vervuild.
  16. De tehuizen puilen uit.

 


 

Oefeningen: rekenen met geboorte- en sterftecijfers

Opdracht: demografisch transitiemodel