Bronnen

I. dierziekten en ziektepreventie

Ia. Overzicht van dierziektes:
     gezondheidsdienst

 Ib. Oefenprogramma ziektebeelden rund

     ziektebeelden rund

 Ic. Info over diverse dierziektes en ziektepreventie

     dierziektes en ziektepreventie

 II. Bundel gezondheidscontrole vee:

    Je kunt deze bundel vinden op het ECC van het ontwikkelcentrum: zie onderstaande link
    gezondsheidscontrole

III Hoofstuk 8 Handboek melkvee (onderdeel gezondheid)

     handboek melkvee Hoofdstuk 8

IV Meldingsplichtige ziekten

    info over meldingsplichtige ziekten

V. Ziekteverwekkers

Ziekteverwekkers kunnen we indelen in de volgende zes groepen.

1 Bacteriën.

Dit zijn eencellige organismen die zich vermeerderen door deling. Niet alle bacteriën zijn pathogeen. Bacteriën zijn gevoelig voor antibiotica, die soms werken op de celwand (penicilline), maar meestal op de stofwisseling. Niet iedere bacterie is gevoelig voor elk antibioticum. We kunnen een gevoeligheidsbepaling uitvoeren (antibiogram) door de bacteriën te kweken op voedingsbodems

2 Schimmels en gisten (eencellige schimmels).

Dit zijn aëroob levende organismen. Veel antibiotica worden gewonnen uit schimmelculturen. Schimmels kunnen soms een infectie veroorzaken, maar kunnen vooral schadelijk zijn vanwege de productie van gifstoffen (toxinen), onder andere aflatoxine.

3 Protozoën.

Dit zijn eencellige, dierlijke organismen. Goedaardige soorten spelen een voorname rol bij de vertering van de pensinhoud. Coccidiën zijn een voorbeeld van een kwaadaardige soort. Deze kunnen diarree veroorzaken bij kalveren.

4 Parasieten.

Dit zijn meestal kleine dieren die leven ten koste van een gastheer. We kunnen parasieten indelen op basis van de plek waar ze voorkomen.

Virussen.

Dit zijn in feite stukjes genetisch materiaal (DNA of RNA) met een eiwitmantel.

6 Prionen.

Dat zijn eiwitachtige structuren. BSE bijvoorbeeld wordt veroorzaakt door prionen.

VI Welzijn

welzijnswijzer melkvee

VII Medicijnregistratie

KKM en PVE/IKB

KKM eisen

VIII Bedrijfsbegeleiding (vruchtbaarheidsonderzoek)

In de jaren negentig bestaat het dagelijkse werk van de veearts in de landbouwhuisdierenpraktijk nog maar voor een klein deel uit de behandeling van zieke dieren. In onze groepspraktijk doen we dan om de beurt nog één dag in de week dagvisites voor ziek en kreupel vee en voor spoedgevallen, meestal verlossingen. Tachtig procent van het dagelijkse werk bestaat uit bedrijfsbegeleiding: melkvee- en varkensbedrijven worden op afspraak ‘gescreend’ aan de hand van een ‘checklist’. De controle betreft gezondheidskenmerken die de productie bepalen.

Bedrijfsbezoek
Een keer in de zes weken kom ik gedurende een ochtend, of een groot deel daarvan, op melkveebedrijven voor de begeleiding. Om negen uur, na het melken, staan de koeien dan vast aan het voerhek. In een bedrijfsoverall en op bedrijfslaarzen doe ik eerst achter de koeien mijn werk. Daarna worden de laarzen grondig afgespoten en loop ik voor het voerhek langs om het ruwvoer te beoordelen. Dan gaan we aan het werk in de jongveestal. Vervolgens komt de kalverstal aan de beurt. Tot slot worden in de keuken de bevindingen besproken en wordt de computeruitdraai met de recente bedrijfsresultaten geanalyseerd.

Drachtigheidsonderzoek
Achter de koeien heb je goed zicht op hun uiers, de stand van de achterpoten en op de vertering van de mest. Maar je moet niet alleen kijken, je moet ook wat doen: de koeien ‘opvoelen’ is je belangrijkste taak. Daarmee wordt de controle van de vruchtbaarheid bedoeld die voornamelijk plaatsvindt door rectaal onderzoek: door de darmwand heen wordt het geslachtsapparaat van de koe afgetast. Bijvoorbeeld om haar drachtigheid vast te stellen. Want een koe geeft pas melk nadat ze heeft gekalfd. En voor een gestage productie moet ze elk jaar op tijd kalven. Of in computertaal: haar tussenkalftijd mag niet veel langer zijn dan 365 dagen. Zes weken na de KI is door opvoelen een betrouwbare drachtigheidsdiagnose mogelijk. Bij de bedrijfsbegeleiding moet een groot aantal koeien op drachtigheid worden gecontroleerd. Zij vormen de eerste groep voor onderzoek.

Niet tochtig
Een tweede groep koeien die onderzocht moet worden in verband met de vruchtbaarheid zijn dieren die na het kalven niet op tijd tochtig werden. Om een koe drachtig te kunnen krijgen moet ze eerst tochtig zijn. Bij hoogproductieve koeien kan het na het kalven lang duren voordat ze spontaan tochtig worden. De eerste paar maanden na het kalven is hun melkproductie zo hoog dat er met de melk meer energie hun lichaam uit gaat dan ze met het voer kunnen opnemen: ze komen energie tekort. In de eierstokken kan daardoor een afwijking ontstaan waardoor de koe tijdelijk niet tochtig wordt. Maar in de moderne melkveehouderij dringt de tijd: drie maanden na het kalven moet de koe alweer drachtig zijn om de tussenkalftijd tot een jaar te beperken. Want de dracht van de koe duurt negen maanden. En wordt die tussentijd te lang dan daalt haar melkproductie.

Terugkomers
Een derde groep koeien met een vruchtbaarheidsprobleem zijn de ‘terugkomers’: dat zijn dieren die al eens werden geïnsemineerd maar die weer tochtig zijn geworden. Ook dat verlengt de tussenkalftijd en het kost extra sperma. Terugkomers kunnen een afwijking hebben aan hun baarmoeder of aan de eierstokken. Maar het kan ook zijn dat het inseminatietijdstip niet zorgvuldig werd gekozen of dat het gebruikte sperma niet goed was; bijvoorbeeld als de gebruikte ‘rietjes’ met sperma onderhevig zijn geweest aan temperatuurschommelingen. Sperma is daar heel gevoelig voor en het bevruchtend vermogen loopt dan snel terug. Het hoeft dus niet altijd aan de koeien te liggen als ze meer dan eens geïnsemineerd moeten worden.
 

2000: openloopstal met honderd koeien

Koeienstal
“Veel werk vandaag?” De boer kijkt op z’n lijst. “Eens even kijken: tweeendertig heb ik erop staan.” De koeien staan dicht op elkaar met de koppen vastgeklemd in het voerhek. Met de administratie in de hand loopt de boer vóór de koeien op de voergang; ik erachter op de roosters in een bedrijfsoveral en op bedrijfslaarzen. Om m’n rechter arm zit een lange plastic handschoen. Bij een koe met een streep op de kop is de eerste stop: “Deez moet drachtig zèn”. Door de wand van de endeldarm heen voel ik twee gekrulde baarmoederhoorns als dikke vingers. “Ze is niet drachtig. Morgen wordt ze tochtig.” Op de eierstok zit een follikel. Het betreft een terugkomer die twee keer werd geïnsemineerd. Ze had nu acht weken drachtig moeten zijn. “De heks; nou, dan kijk ik wel wat ik ermee doe.” Dat belooft weinig goeds. Na drie vruchteloze inseminaties wordt een koe doorgaans afgemolken en vervangen door een vaars. Hij maakt een notitie op z’n lijst en we gaan verder. Als ik alle gemerkte dieren heb opgevoeld, spuit ik bij de uitgang van de stal de laarzen schoon met een hogedrukspuit.

Klinisch werk
Uit de auto haal ik injectiespuiten, naalden en de flesjes die nodig zijn voor de verschillende behandelingen. Die doe ik in een plastic draagbak. Enkele pipetten, bloedbuisjes, buisjes voor bacteriologisch onderzoek, watten met spiritus voor desinfectie komen daarbij en een vierkwartierenschaaltje. Dat is voor de controle van melk op een verhoogd celgetal. Want onzichtbare, subklinische uierontsteking is op veel bedrijven een hardnekkig probleem. De boer loopt nu mee over de roosters met de werklijst in de hand. Afwijkingen aan de eierstok en chronische baarmoederontsteking worden behandeld met hormooninjecties. Een koe die na de bevalling ‘aan de nageboorte is blijven staan’ krijgt antibiotica in de baarmoeder met behulp van een pipet. Van een dier dat heeft verworpen, wordt een bloedmonster getapt. Van koeien die verdacht worden van uierontsteking controleer ik de melk op het schaaltje door bijmengen van een testvloeistof. Van afwijkende melk neem ik een monster voor bacteriologisch onderzoek.

Jongveestal
Ook de jongveestal heeft in het midden een voergang voor de tractor en aan weerskanten een voerhek. De dieren zijn verdeeld in leeftijdsgroepen. Enkele oudere pinken moeten hier op drachtigheid worden onderzocht. Ze staan vast en hebben een streep op de kop. De rest loopt los. Enkele zijn tochtig en bespringen hun koppelgenoten. Die proberen te ontkomen. Dat geeft onrust in de stal en de dieren zweten van inspanning. Ik adviseer om ze te scheren zodat ze hun lichaamswarmte beter kwijt kunnen en minder gauw kouvatten. Want griep is bij jongvee het belangrijkste gezondheidsprobleem. De jongste groep dieren wordt tegen pinkengriep ingeënt: voor de eerste keer op een leeftijd van drie maanden. Zes weken later, bij het volgende bedrijfsbezoek, worden ze voor de tweede keer gevaccineerd.

Kalverstal
In de kalverstal spelen de nuchtere kalveren in het stro. Ze hebben een halsband om met een transponder. Uit een drinkautomaat krijgen ze kunstmelk via een speen. De computer verdeelt die over de dag in kleine porties om de kans op diarree zo klein mogelijk te maken. Want dat is het grootste gezondheidsprobleem bij nuchtere kalveren. Ze worden nu onthoornd. Er zijn bij hen nog geen hoorns te zien, maar de pitten worden verwijderd met een kleine ring van gloeiend staal. Daardoor verbranden de bloedvaten naar de hoornpit en die sterft af zodat er geen hoorns meer gaan groeien. Dat branden gebeurt onder verdoving en de kalveren merken er niks van. Alleen als ze de eerste dagen daarna hun kop stoten, ondervinden ze daarvan hinder. De ingreep wordt al twintig jaar zo algemeen toegepast dat er vrijwel geen melkkoeien met hoorns meer zijn in Nederland.

Keuken
Het werk duurt alles bij elkaar zo’n tweeënhalf uur. Daarna schrijf ik in de keuken een verslag als geheugensteun voor het volgende bedrijfsbezoek. We lopen de bedrijfsresultaten na van de laatste tijd. Die staan op de computeruitdraai genoteerd als kengetallen: bijvoorbeeld de vruchtbaarheid van de koeien lees je daaruit af als tussenkalftijd en inseminatiegetal en de melkproductie wordt uitgedrukt als BSK (Bedrijfs Standaard-Koe). De computer heeft ook op de boerderij zijn intrede gedaan. We kijken hoeveel koeien er zijn geruimd sinds m’n vorige bedrijfsbezoek en de uitval onder de kalveren lopen we na. Maar ook de noodzaak om nog eens melkquotum aan te kopen komt ter sprake. En de nieuwste regels voor de mestopslag die weer een grote investering noodzakelijk maken. Met dat praten in de keuken gaat nogal wat tijd ‘verloren’. Maar ik beschouw het als onmisbaar voor een goede bedrijfsbegeleiding. En ik denk dat ook de boeren dat zo hebben gevoeld.