Bio-industrie

Alles over dieren

In Nederland leven zo'n 100 miljoen dieren in de bio-industrie. Zij produceren óns voedsel: vlees, melk en eieren. Maar hoe gaat het met al die dieren? Zorgen we wel goed voor hen? Kunnen ze leven zoals ze zélf graag zouden willen?

 

Je hebt zelf wel gezien hoe dieren op een boerderij leven. Je kunt daar bijvoorbeeld varkens door de modder zien rollen. Kippen scharrelen er vrolijk rond. En kalfjes eten de hele dag rustig van het gras en drinken melk bij hun moeder.

 

Op de meeste echte boerderijen gaat het er anders aan toe. De dieren komen er nooit buiten. Om de prijzen van vlees, melk, kaas en eieren zo laag mogelijk te houden, worden duizenden dieren in één stal gehouden. Met behulp van computers, machines en speciaal voer wordt ervoor gezorgd dat varkens zo snel mogelijk groeien, kippen veel eieren leggen en koeien zo veel mogelijk melk geven. Daardoor blijven de prijzen van vlees, melk, eieren en kaas laag. Vraag maar eens aan je pake en beppe hoe vaak zij vroeger vlees konden betalen en vergelijk dat eens met nu!

 

Hoe is het zo gekomen?

Vroeger waren er veel boeren en de boerderijen waren klein. Op het land verbouwden de boeren gewassen en ze hielden dieren voor hun vlees, melk of eieren. Varkens werden dicht bij de boerderij geslacht. Soms kwam de slager zelfs naar de boerderij toe. Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw gingen boeren steeds meer dieren houden en werden hun bedrijven steeds groter. De regering wilde namelijk dat zij zo goedkoop en zo veel mogelijk voedsel produceerden. Boeren kregen subsidies om grote stallen te bouwen. Vroeger hield een veeboer vaak allerlei soorten vee. Tegenwoordig zijn veel boerderijen gespecialiseerd in één van deze producten, om daar zo goedkoop mogelijk in te kunnen zijn. En zo ontstonden er grote ’dierenfabrieken’. Al die dierenfabrieken bij elkaar noemen we de 'bio-industrie': 'bio' omdat er gewerkt wordt met levende wezens, 'industrie' omdat de dieren er behandeld worden als 'produkten'.

 

Dier of ding?

Vroeger dacht men dat dieren dingen zijn zonder gevoel. Inmiddels weten we wel beter: dieren zijn wezens die pijn kunnen voelen en vreugde ervaren.
Er zijn verschillende manieren om te zien of een dier zich prettig voelt. Je kunt bijvoorbeeld kijken naar het gedrag. Kijk maar eens naar een hond. Een hond kwispelt als hij blij is. En als hij bang is zie je dat aan zijn staart die tussen zijn benen hangt. Zo kun je ook zien dat dieren in de bio-industrie zich niet goed voelen. Zij kunnen zich niet natuurlijk gedragen en in plaats daarvan gaan ze raar doen. Kalveren staan zichzelf uit verveling overmatig te likken, zeugen bijten urenlang op stalen stangen of knarsen met hun tanden en mestvarkens bijten in elkaars staarten! Al die varkens, kippen en runderen in de bio-industrie lijden aan ’stress’. Daardoor worden de dieren sneller ziek. En alsof dat nog niet genoeg is, vinden er talloze ingrepen plaats om de dieren beter in de bio-industrie te laten ’passen’: snavelkappen bij kippen, knippen van hoektanden en staarten van varkens en het castreren van varkens, onthoornen van runderen en genetische manipulatie van dieren. Het lijkt wel alsof wij dieren nog steeds als dingen zien.