Leg bij de volgende stellingen DUIDELIJK uit of je het eens of oneens bent.
(Ik vind... omdat...)
Stelling 1: Ik wil nu niet over orgaandonatie nadenken, dat doe ik later wel.
Stelling 2: Mensen die zelf geen donor zijn, moeten onderaan de wachtlijst komen als ze zelf een orgaan nodig hebben.
Stelling 3: Mensen die zich aanmelden als donor moeten een beloning krijgen.
Stelling 4: Mensen moeten in de toekomst verplicht laten weten of ze wel of niet donor willen zijn.
Stelling 5: Ik wil niet dat een misdadiger mijn organen krijgt.
Stelling 6: Als ik dood ben, mogen ze alles van me hebben.
Stelling 7: Iedereen moet automatisch als donor geregistreerd worden.
Stelling 8: Alle leerlingen moeten op school voorlichting krijgen over donor- en weefseldonatie.
Stelling 9: Als iemand 30.000 euro betaalt voor één van mijn nieren, verkoop ik er één.
Stelling 10: Als mijn ouders, broer of zus alleen kan blijven leven als hij of zij een nier van mij krijgt, dan zou ik zeker een nier afstaan.
Stelling 11: Rokers en andere mensen die ongezond leven, verdienen het niet om een donororgaan te krijgen.