Onderstaande opdracht is een zelfstandige opdracht waarbij de inhoud van §3 Te veel: rivieren op een zelfstandige wijze wordt bestudeerd en aangeleerd.
Opdracht Water en type rivieren (bij §3 Te veel: rivieren)
1. Gebruik GB 147 (GB 162).
a. In vak H2 en H3 stromen rivieren (H3: Dawasir) Wat voor type rivieren zijn dit?
b. In welke richting zal het water stromen (als er water in staat)? Hoe is dat te zien op de kaart?
2. Bekijk nogmaals GB 147 (GB 162).
a. Waar ontspringt de rivier de Nijl? Is het oorspronggebied nat genoeg om de rivier veel water te geven? Welke kaarten geven hierover informatie?
b. Hoe is op de kaart te zien dat de Nijl een allochtone rivier is?
c. Hoeveel hoofdmondingen heeft de rivier de nijl?
d. De Nijl heeft een deltakust. De kust schoof voor de aanleg van de Aswandam, 4 meter per jaar op naar het noorden. Hoe zou dat komen en waarom nu niet meer?
e. Welke twee grote steden liggen in dit gebied?
f. Hoeveel inwoners heeft Egypte?
g. Wat is de bevolkingsdichtheid van Egypte?
h. Bekijk GB 191A (GB 202A). Waarom zegt die bevolkingsdichtheid gevonden bij vraag g niet veel?
i. Welk type landschap heb je in de rest van Egypte?
j. Welke vormen van agrarisch bodemgebruik vind je bij de rivier?
k. Welke vormen van agrarische bodemgebruik vind je in de rest van Egypte? Geef aan waarom dit zo is.
l. Op welke wijze zou er in de woestijn toch landbouw bedreven kunnen worden?
3. Bekijk GB 152 (GB 168)
a. Hoeveel neerslag valt er per jaar in de Hoge Atlas?
b. Verklaar deze hoeveelheid.
c. Verklaar waarom aan de westkant van de Atlas meer regen valt dan aan de oostkant.
d. Wat voor type rivier is Dra?
e. Waar is geïrrigeerde akkerbouw mogelijk? Waarom daar en niet aan de andere zijde van de Atlas?