Water aan de oppervlakte en onder de oppervlakte:
1. Als water aan het oppervlakte komt noemt men het oppervlaktewater: rivieren, meren en zeeën.
2. Bodemwater = water in de bodem boven het grondwater.
Bodemwater bestaat uit hangwater en capillair water:
- Hangwater = neerwaartse beweging (water dat daalt), wordt vastgehouden door klei en humus in de bodem voor een tijd (= adsorptiecomplex: het vermogen om tijdelijk water en voedingsstoffen vast te houden en op een later tijdstip af te staan voor de plantengroei).
- Capillair water = opwaartse beweging van water (water dat stijgt), gebeurt in droge tijden, veroorzaakt verzilting.
3. Grondwater (onder de grondwaterspiegel): Grondwater is al het water dat zich in de ondergrond, in bodems en gesteenten bevindt. Meestal is dit water afkomstig van neerslag, nadat het op het oppervlakte belandt infiltreert het direct of indirect (na zich eerst in meren of rivieren te hebben bevonden). Onder de grondwaterspiegel is elk gaatje tussen de korrels opgevuld met water.
Grondwaterspiegel = de hoogte van het grondwater onder het maaiveld.
4. Aquifer: waterhoudende laag in de ondergrond. (zie §2: bron 8)
5. Artesische bron = een bron waaruit het water spontaan naar boven komt door de druk op het water dat zich in een ondergronds bekken bevindt.
Wat is capillair water?